Overgave is de sleutel
Als kind had ik moeite met mijn lichaam. Ik vond mijn vingers te dik en mijn gezicht niet mooi. Ik droomde ervan een danseres te zijn, slank en sierlijk. Helaas was ik een stevig gebouwd kind, niet dik, maar voor mezelf onaanvaardbaar.
Al vroeg begon ik mijn eten te manipuleren. Ik maakte er een gewoonte van mezelf snoep te ontzeggen. Dit spaarde ik dan op in een trommel met het idee het tijdens een zelfgeorganiseerde picknick te delen met andere kinderen. Groot was mijn verbijstering als ik dan op een dag alles in één keer naar binnen werkte. Ik hield van eten. Als mijn moeder, die op dieet was, ‘s morgens alleen één appel at had ik diep medelijden met haar.
Op mijn veertiende jaar begon ik samen met mijn moeder en mijn zusje mijn eerste dieet: het ‘brooddieet’. Hierbij mocht ik afwisselend de ene dag alles en de andere dag alleen droog brood. Het maakte me gefrustreerd en onrustig. Ik merkte dat ik het moeilijk uit te houden vond en schaamde me daarvoor.
Ik voelde me dik en lelijk en geobsedeerd door eten. Als ik ‘s morgens wakker werd was mijn eerste gedachte aan voedsel en dan at ik brood. Vlak erna at ik nog een paar boterhammen met mijn gezin mee. Op school nam ik brood mee en als ik thuis kwam at ik opnieuw brood. ‘s Middags kocht ik drop en chocolade en dan at ik ‘s avonds weer mijn maaltijd met ons gezin mee.
Ik had weinig vriendinnen, en ik hield de ene vriendin die me zo om de dag vroeg ‘kom je bij me langs?’ op een afstand. Liever was ik alleen met boeken en snoep en met het schrijven van een soort levensverhaal. Of ik was nauwgezet met mijn huiswerk bezig waarbij ik altijd de angst meedroeg te falen of het niet te begrijpen. Ik voelde me eenzaam en mislukt. Ik schaamde me over mezelf.
Na mijn eindexamen, rond mijn achttiende, ging ik in Nijmegen op kamers wonen voor mijn studie. Het eerste half jaar verliep erg goed. Ik kwam meer met mezelf naar buiten en ik genoot van mijn nieuwe, zelfstandige leven.
Totdat het eten zijn belangrijke plaats in mijn leven weer op ging eisen. In de lessen kon ik me vaak niet meer beheersen en dan begon ik mijn brood maar alvast op te eten. ftuis at ik mijn boodschappen soms in één keer op en voelde dan weer die verbijstering: “waarom doe ik dit?” Ik strafte mezelf door goedkoop voedsel te kopen en geen snoep, zodat ik me ‘tegoed deed’ aan 500 gram droge muesli, droge cornflakes en crackers. Als ik maar kon kauwen. Ook de producten van mijn huisgenoten begonnen te lokken. Ik maakte er een gewoonte van met een lepel schepjes te nemen van de producten van mijn huisgenoten uit de gezamenlijke koelkast.
Het kwam ook voor dat ik me totaal niet meer kon beheersen. Ik at letterlijk alles op wat ik had en stiekem ook het uitgedroogde brood dat mijn huisgenoten voor het konijn klaarlegden. Ik was dan zo misselijk en boos op mezelf en bang om dik te worden dat ik drie dagen op een appel leefde om weer een schoon gevoel te krijgen.
Ik beperkte mijn boodschappen zoveel mogelijk. Als ik in het begin van de week alles opat dan mocht ik niet opnieuw eten kopen. Ik begon me weer op mijn kamer terug te trekken en veel te slapen. Ik had niet veel vriendinnen.
In de weekeinden ging ik naar mijn ouders. Ik at daar behoorlijk veel en soms kon ik er ‘s nachts niet mee stoppen. Mijn ouders en ik besloten dat ik hulp nodig had. Ik ging naar een psycholoog die me vertelde dat ik onzeker was en dit achter een zelfverzekerde houding probeerde te verbergen. En dat ik bijzonder probeerde te zijn. Ik schaamde me nog meer voor mezelf en deed onder de gesprekken zoveel mogelijk mijn best de oprispingen die ik had door het vele eten voor hem te verbergen. Mijn ouders waren verontwaardigd dat de eetbuien niet stopten, maar verergerden en ik stopte met de dure therapie.
Ik voelde me zo schuldig over het feit dat ik de boel bij mijn ouders leeg at dat ik mezelf dwong tijdens de weekeinden op mijn kamer in Nijmegen te blijven. Of ik stuurde mezelf terug op de trein zodra ik bij mijn ouders met overeten begon. Ik had in die tijd wanhopig veel behoefte aan het gezelschap van mijn ouders, maar ik vond dat ik van mijn fouten moest leren en zelfstandig moest zijn.
De eetbuien bleven aanhouden. Op een dag was ik er zo ziek van dat ik besloot alle wilskracht die ik had bij elkaar te schrapen om ze voorgoed een halt toe te roepen. Ik verzon een dieet waarbij ik drie maaltijden per dag mocht eten en zo veel mogelijk magere producten. ‘s Morgens havermout, ‘s middags twee boterhammen en ‘s avonds een salade.
Ik viel af en ik genoot van mijn ‘gezonde’ wilskracht. Ik deed weer veel naar buiten toe zoals dansen en in het schoolkoor zingen. Ik was erg tevreden over mezelf en mijn nieuwe gewicht: slank, zoals ik altijd al wilde zijn. Ik besloot door te gaan met lijnen zodat ik nooit meer ‘dik’ hoefde te zijn als ik weer eens een eetbui zou krijgen. Ik wilde een soort reserve opbouwen.
Op school ging het inmiddels niet zo goed. Ik voelde me steeds meer geblokkeerd raken. Ik vroeg hulp aan mijn mentor en mijn mentor stuurde me door naar een therapeut. Deze vertelde mij dat ze me niet kon helpen, maar dat ze me naar een kliniek wilde verwijzen. Daar zou ik na vier of vijf maanden intensief aan mezelf werken weer snel in het goede spoor komen. Ik geloofde haar en zei mijn school voor een jaar gedag.
De zomer voor de opname was zwaar. Ik ging op vakantie met mijn middelbare schoolvriendin, maar ik was angstig en depressief. Eten werd een beproeving. Ik was voortdurend bang om te veel te eten. Binnen een maand viel ik nog eens vijf kilo af. Mijn ouders schrokken toen ik thuiskwam. Ze kochten gebak en lieten me eten. Ik wilde wel, maar kon alleen kleine hapjes eten. Mijn moeder raakte geïrriteerd en ongerust. Ik ging zoveel mogelijk in haar nabijheid eten zodat ze gerustgesteld was.
Om de tijd tot de opname te overbruggen werkte ik op een boerderij. Ik had het voortdurend koud en was hongerig. Tijdens de maaltijden was ik gelukkig. Ik bleef erna nog zo lang mogelijk in de keuken hangen om restjes van andere borden te eten en af te wassen, om zo mijn eetgedrag weer goed te maken en te genieten van de warmte van het water. Op de boerderij ontmoette ik een meisje dat anorexia nervosa had. Ze was heel dun en ze at weinig. Ik was gefascineerd door haar. Zelf wist ik dat ik deze aandoening nooit kon krijgen, omdat ik dol op eten was.
Eindelijk was de tijd aangebroken om in de kliniek aan mezelf te gaan werken en om verlost te worden van mijn dwangmatige gedachten en beperkte leven. Het eerste wat mijn nieuwe psycholoog zei was: ‘je hebt anorectische problematiek’. Het viel als een bom binnen. Iemand vond mij dun. Het streelde me ook. Ik ‘wist’ zelf natuurlijk dat ik niet anorectisch was. Ik wilde best eten, maar ik wilde niet dik zijn. Braaf volgde ik het hele therapie- programma en beloofde aan te komen. Ik voelde me niet echt ziek zoals de andere mensen hier. Ik was een aansteller, iemand die deed alsof.
Toen ik uiteindelijk pas na negen maanden ontslagen werd, woog ik zeven kilo meer. Wel was ik inmiddels lichamelijk ziek geworden; de ziekte van Pfeiffer. Ik gebruikte mijn ziekte om het eten van magere producten te rechtvaardigen.
Ik ging weer op kamers wonen en begon niet lang erna als vrijwilligster op een kinderdagverblijf te werken. Ik begon eten uit de keukenkastjes te stelen. En in die tijd gaf ik ook voor het eerst over na een eetbui. De aanleiding was dat een huisgenote haar verjaardag vierde en mij als enige niet had uitgenodigd. Langzamerhand ging ik vaker overgeven. Dan reinigde ik erna het toilet zorgvuldig en voelde me weer schoon. Ik zocht hulp bij een eeltverslavingsgroepje, maar hoewel het me hielp me meer bewust te worden van mijn eetgewoonten, veranderde het niets.
Het jaar daarop besloot ik in Amsterdam te gaan wonen om daar opnieuw een éénjarige opleiding te gaan volgen. Van terugkeren naar mijn vroegere studie was geen sprake meer. De eerste drie maanden op de opleiding verliepen goed, totdat mijn eetbuien weer terugkeerden. Mijn wanhoop was groot. Ik zocht direct naar hulp. Via een instantie kreeg ik het nummer van de OA. De eerste bijeenkomst was een vreemde ervaring. Het verwonderde me dat mensen zo openlijk vertelden over zichzelf en hun eetgedrag. En de herkenning in de verhalen was schokkend. Voor het eerst hoorde ik over machteloosheid.
Mijn eetgedrag was niet mijn eigen keuze, maar een verslaving waar ik niets aan kon doen. Ik hoefde mezelf niet meer te verachten om mijn onbedwingbare eetbehoefte. Er waren hier zoveel ‘hopeloze gevallen’ die niet ‘gewoon’ konden eten. Ik hoefde het niet meer te kunnen.
In het begin wilde ik het wel aan iedereen vertellen. ‘Ik ben niet slecht, ik ben verslaafd!’ Voor het eerst kwam er ruimte en rust om mezelf te zijn. Maar nu brak er een moeilijke periode aan. Ik wist dat ik verslaafd was, maar aan mijn gedrag veranderde dit niets. Sterker nog: ik verloor alle controle over mijn voedselinname. Ik at het eten van mijn huisgenoten op. Ik zwierf op straat rond en kocht alles wat ik nooit mocht eten van mezelf.
Het was een angstige en verwarrende belevenis. Waren dit nu de machteloosheid en de stuurloosheid waarover het programma sprak? Als dat zo was, dan wilde ik het niet. Maar diep van binnen wist ik wel dat ik geen keuze meer had. De strijd was verloren. De wil om te vechten was eigenlijk op. Meer of minder tegenstribbelend (in gedachten en gevoel) at ik wat de enorme behoefte aan voedsel me aangaf. En ik werd dikker. Mijn menstruatiecyclus die vijf jaar weggebleven was, keerde terug. Ik rondde mijn eenjarige opleiding af.
Ik kon niet stoppen met eten door mijn onbedwingbare trek. Mede dankzij de vele telefoontjes met mijn sponsor en anderen, die me er steeds weer op wezen dat ik machteloos was over het eten en dat ik mezelf niet de schuld hoefde te geven van mijn ziekte, kon ik het dikker worden aan. Ik kwam binnen het programma in totaal meer dan twintig kilo aan. Ik lag in bed ziek te zijn van het eten. ‘Wat had ik bereikt in mijn leven?’ vroeg ik me af. Het verdriet, de eenzaamheid en de zinloosheid van mijn leven drukten zwaar op me.
Alleen de steun van mijn Hogere Macht en het netwerk van OA-contacten en bijeenkomsten droegen me door deze periode van verslagenheid heen. Ik kon bidden en praten met mijn Hogere Macht en zij liet ook merken dat ze er was door plotselinge inzichten of via andere mensen die me belden op moeilijke momenten. Ik ging nu pas voelen hoe ik me werkelijk had gevoeld toen ik al die jaren alleen maar hard gevochten had tegen het voedsel. Ik voelde hoe bang en hoe eenzaam ik was en hoeveel zelfhaat ik had. Maar door de bijeenkomsten en vooral door de liefde en het geduld van de mensen binnen het programma, wist ik dat ik niet alleen was. Er was altijd hulp. Dag na dag en stapje voor stapje.
Voor mij was het een lange weg om het eten los te laten en daadwerkelijk te vertrouwen op een kracht groter dan mijzelf. In de jaren die volgden bedacht ik steeds opnieuw dat ik mijn eten en mijn leven moest beheersen en dan volgde ik een soort zelfgekozen weg met het voedsel. Ik ging dan een periode niet meer naar het programma en hoopte door mijn discipline te genezen van mijn eetgedrag. Maar het over- of ondereten en het overgeven kwamen altijd verergerd terug.
Ik moest aanvaarden dat er geen instant oplossing voor mijn probleem was, maar dat er een honderd procent andere manier van denken voor nodig was, en dat ik die verandering niet zelf kon bepalen. Het gebeurde op de manier en in het tempo van mijn Hogere Macht. Ik moest alle resultaten aan haar overlaten.
Mijn herstel van dwangmatig eten zag er niet uit als een mooi plaatje. Het was herstel met terugvallen en wanhoop. Maar door de negativiteit heen groeide het vertrouwen in het leven zoals het zich aandiende. En nu kan ik ook met oprechtheid zeggen dat het eten me geleerd heeft de werkelijkheid over mezelf te zien en te aanvaarden. Mijn leven ligt in de handen van mijn Hogere Macht. En ik ben er dankbaar voor, iedere dag weer opnieuw, dat ik het niet meer alleen hoef te doen. Binnen het programma kan ik altijd de rust en de onvoorwaardelijke liefde vinden die ik nodig heb.