Hoe het was, wat er gebeurde, hoe het nu is
Toen ik eenmaal een tijdje bij OA kwam, drong het tot me door dat ik eigenlijk al heel lang eet om mijn problemen te vergeten. Bij mijn ouders thuis werd er altijd heel veel ruzie gemaakt. Mijn vader had een drankprobleem, waardoor ik geen vriendinnetjes thuis durfde uit te nodigen. Ik schaamde me ervoor en praatte er niet over. Al toen ik heel jong was vluchtte ik weg in boeken en later in tv-kijken. En daarbij hoorde altijd eten. Toch, tot ik een jaar of twintig was had ik geen probleem met eten. Mijn moeder lette nog op dat het niet te gek werd, niet vlak voor het avondeten snoepen enzo.
Toen ik twintig was, ging ik op kamers wonen. Ik had tot die tijd nooit veel vrienden gehad, maar toen ik ging studeren moest en zou dat anders worden. Ik wilde kost wat kost populair zijn. Ik wilde opnieuw beginnen met mijn (tot dusver niet zo leuke) leven. Ik wrong me in alle mogelijke bochten om het iedereen naar de zin te maken en paste me altijd aan. Ik ontwikkelde voelsprieten om te ontdekken wat mensen zochten en vervolgens werd ik dat. Bij sommige mensen was ik de vlotte discoganger die altijd vrolijk was, bij anderen de in het zwart geklede wereldverbeteraar die altijd wilde discussiëren over het geloof of relaties. Als verschillende soorten ‘vrienden’ bij elkaar kwamen, was dat een heel probleem voor mij, want wie was ik nou?
Ik had de deur naar mijn jeugd dichtgetrokken en verzon mooie verhalen over mijn verleden. Ik was iemand anders geworden. Maar dat had een prijs. Ik werd steeds eenzamer. Ik leek veel vrienden te hebben, maar niemand wist iets over wat me werkelijk bezig hield. Mijn verleden had ik niet verwerkt. De ruzies met mijn ouders werden alsmaar heviger. Niemand kende mij echt, en ik begon steeds minder te geven om de mensen om me heen. Al mijn verkeringen gingen uit. Ik vond mezelf dom en lelijk, nooit goed genoeg. Ik vond het leven niet leuk. Ik legde een verschrikkelijke druk op mezelf om overal perfect in te zijn. Langzamerhand kwam ik steeds meer vast te zitten, maar dat gevoel duwde ik steeds weg. Ik vluchtte in de hele dag druk bezig zijn en in teveel eten. Langzamerhand werd ik dikker, tot het moment waarop mensen me begonnen te waarschuwen: “Je begint een beetje mollig te worden”. Toen ging ik op stage naar het buitenland. Ik nam me voor om tien kilo af te vallen. Maar daar was ik pas echt eenzaam. Ik kwam erachter dat ik er niet tegen kon om alleen te zijn. Ik kon niet voor mezelf zorgen. Ik werkte meer dan veertig uur per week, fietste twee uur per dag, rende een keer in de week een uur en deed twee keer per week een uur aan aerobics. En dat alles op duizend calorieën per dag. Koken deed ik niet, daar was ik te moe voor. Dit ongezonde patroon hield ik vijf dagen vol, en dan at ik er in het weekend weer bij wat ik er gedurende de hele week af had ‘gelijnd’. Hier werd ik uiteraard wanhopig van. Ik had heimwee, wilde alles perfect doen (werk, sport, veel vrienden, veel brieven schrijven, lijnen) en was te trots om toe te geven dat het helemaal niet lukte.
Tot die periode had ik altijd nog in God geloofd, en in een prins op een wit paard die mij eens zou komen redden. Op stage voelde ik me zo verlaten dat ik, toen ik na een half jaar weer thuis kwam, nergens meer in geloofde.
Tijdens mijn stage ontdekte ik boulimie. Daarvóór wist ik al dat het bestond, maar ik verklaarde iedereen voor gek en asociaal die zich daar mee bezig hield. Maar op een avond had ik weer eens zoveel gegeten dat ik niet meer kon zitten, liggen of staan van ellende. Er was verder niemand thuis. Ik ontdekte dat ik het eten weer uit kon spugen. Eerst voelde dat geweldig; wat een ontdekking, ik kan onbeheerst zijn in mijn eetgedrag en toch niet aankomen. Zo zou niemand er ooit achter komen hoe zwak ik was. Ik dacht: dit doe ik gewoon alleen op de momenten dat ik me niet kan beheersen, zoveel zijn dat er niet. Verslaafd raken zal mij niet gebeuren. Helaas. Op de een of andere manier paste boulimie erg goed in de niet oprechte manier waarop ik leefde.
Groot was dus mijn schrik toen ik, weer thuis in mijn comfortabele studentenleventje, ontdekte dat ik er niet mee op kon houden. Het begon een eigen leven te leiden. Al gauw hing ik, zonder dat ik dat wilde, elke avond boven de wc-pot. Binnen een jaar zat ik in zo’n vicieuze cirkel dat ik niet meer wist wat normaal eten was. Ik raakte ondervoed en woog te weinig, toch kon ik niet meer ophouden. Nog steeds had ik niemand verteld over mijn problemen, angsten en zwakheden, die inmiddels zo groot waren geworden dat ik er niet meer overheen kon kijken.
Toen raakte ik in een depressie. Het leek alsof alles om me heen zwarte randjes had gekregen. Ik kon nergens meer van genieten. Altijd was er dat eetprobleem op de achtergrond, dat belangrijker was geworden dan wat dan ook. Maar ik dacht: als ik hierover ga praten, sluiten ze me op. Ik was zo trots dat, voordat ik om hulp ging vragen, ik niets meer te verliezen moest hebben.
Dat moment kwam toen ik me op een avond voornam om er een einde aan te maken. De volgende ochtend heb ik me ziek gemeld en ben ik hulpverlenende instellingen gaan bellen. Tot dat moment dacht ik: morgen stop ik hiermee en dan gaat het vanzelf weer weg, net zoals het gekomen is. Op die avond realiseerde ik me dat ik er niet meer op eigen kracht uit zou komen, en dat als ik zo doorging het niet goed zou aflopen met me. OA was het enige waar ik direct terecht kon. Bij alle andere instanties moest ik een paar maanden wachten op een intake, en ik dacht niet dat ik zo lang de tijd had. Toen ik naar OA belde, kreeg ik een jongen aan de lijn die me vertelde dat hij net eten aan het koken was. Hij vertelde dat heel terloops en ontspannen. De tranen sprongen in mijn ogen toen ik dat hoorde, ik wilde ook zo graag ontspannen kunnen eten.
Bij mijn eerste bijeenkomst waren maar twee andere mensen, die me heel veel aandacht gaven. Eén van de twee vertelde hoe goed het met haar ging nu ze gelovig was geworden. En tot mijn verbazing was ze knap en slank en intelligent, maar ze had net zulke problemen als ik. Terwijl ik na de bijeenkomst naar huis zweefde, begon ik weer wat hoop te voelen dat het nog eens goed zou komen met mij. Dat ‘gelovig worden’ zag ik niet zitten, ik voelde me net zo wereldwijs en volwassen nu ik alles waar ik ooit in geloofd had, uit het raam had gegooid. Maar na een paar keer een bijeenkomst te hebben bijgewoond, ben ik toch eens onder dat raam gaan zoeken of er nog iets bruikbaars bij was. Ik merkte dat het voor mij niet gezond was om nergens in te geloven.
Daarna heb ik me nog heel vaak wanhopig gevoeld als het me niet snel genoeg ging. Maar langzamerhand ging het steeds een klein beetje beter (tussen het vallen en opstaan door). En langzamerhand werd ook het terugvallen anders (minder diep, en korter). De krokus in de vensterbank en later de populier achter mijn flat werden mijn Hogere Macht. Ik ging mensen bellen, die terugbelden, en zo kwam ik uit mijn isolement. Eerst gaf ik een paar dagen niet over, toen een paar weken, toen een paar maanden en nu al een paar jaar niet meer.
Mijn Hogere Macht zit nu in alles, in een boom die groeit, maar ook in mij. Ik mag er nu helemaal zijn. Omdat ik mezelf niet heb bedacht, hoef ik ook niet meer perfect te zijn. En ook niet meer iemand anders. Ik heb nog steeds veel kennissen, maar ook een handjevol echte vrienden die alles van me weten. Vorig jaar ben ik getrouwd met mijn prins op het witte paard. En langzamerhand zijn ook de eetbuien verminderd en verdwenen. Ik doe steeds meer OA-dienstverlening. Ik verbaasde mezelf door voor een zaal met honderd mensen iets te gaan zeggen. Maar door te oefenen binnen OA ben ik nu ook in mijn werk snel carrière aan het maken. Soms heb ik nog steeds het gevoel dat ik niets verdien. Maar inmiddels weet ik ook dat ik niets hoef te verdienen of te bewijzen in het leven. Herstel is een geschenk. Ik hoef er alleen maar om te vragen.